info@coachenzonderblabla.be

Veralgemeningen (NLP Metamodel)

Van de miljarden impulsen die we voortdurend op ons afgevuurd krijgen van de wereld, kunnen we er maar een beperkt aantal binnenlaten. We kunnen gewoon niet alles verwerken. Ons brein gebruikt veralgemeningen om met deze complexiteit om te kunnen gaan.

In ons model van de wereld zitten heel veel veralgemeningen, zowel over concrete als abstracte elementen. Zo weten we bijvoorbeeld hoe sneeuw eruit ziet, of een berg, een trein, een boek, … Zo hebben we ons ook een beeld gevormd van hoe een auto eruit ziet, op basis van de auto’s die we tot nog toe gezien hebben. Dit laat ons toe om een auto te herkennen, ook al hebben we die specifieke auto nog niet gezien. Zo kunnen we snel elementen herkennen binnen een grotere complexiteit.

En tegelijkertijd schuilt daarin net het gevaar: als de info past met ons wereldbeeld, gebruiken we het om ons beeld te versterken; als het er niet in past, zijn we er vaak blind voor.

Het is dus belangrijk om veralgemeningen te kunnen herkennen en ze voortdurend kritisch te onderwerpen aan nieuwe informatie. Als je dus iemand (of jezelf!) één van deze patronen hoort gebruiken, kan je met de gepaste vraagstelling op zoek gaan naar de informatie die onder het oppervlak zit.

NLP Opleiding Practitioner

Soorten metamodel generalisaties

Bij de metamodel veralgemeningen onderscheiden we de universal quantifiers en modal operators.

Universal quantifiers (Universele hoeveelheidswoorden)

Alles of niets. Gebeurt wanneer iemand een uitspraak doet over een gehele groep van mensen, situaties, kenmerken, enz. in een poging een denkbeeld in een vorm te brengen die waar is voor elk relevant ding. Een bepaald gegeven wordt dus volledig verruimd of beperkt. Je kan universal quantifiers herkennen aan het gebruik van de woorden nooit, niemand, nergens; altijd, overal, alles, iedereen, helemaal, absoluut.

Voorbeelden van universal quantifiers

  • ‘Je hebt me nooit graag gezien.’
  • ‘Hij is altijd te laat.’
  • ‘Er is niemand die mij begrijpt.’
  • ‘Het is helemaal verkeerd gelopen.’

Uitdaging van een universal quantifier

Het bevragen van de Generalisatie metamodel-patronen doe je door net dat ene woord in vraag te stellen. Je kan ook het tegendeel overdrijven. Hierbij zorg je er net voor dat de gemaakte overtreding niet in de wedervraag wordt genoemd. De uitdaging kan ook geconcretiseerd worden.

  • Zij is het nooit met mij eens. Uitdaging: ‘Nooit?’ of ‘Was er echt geen moment waarbij jullie op één lijn lagen?’
  • Ik ken daar niemand. Uitdaging: ‘Niemand?’ of ‘Is er daar echt geen enkele persoon die je kent?’
  • Mijn collega’s zijn allemaal lui. Uitdaging: ‘Allemaal?’ of ‘Welke collega’s in het bijzonder?’

Modal operators (Modale hulpwerkwoorden)

Modale hulpwerkwoorden, ook wel modale operatoren, geven een bepaalde houding van limiterende noodzakelijkheid aan ten opzichte van een bepaalde situatie. De belangrijkste Nederlandse hulpwerkwoorden zijn: hoeven, kunnen, moeten, mogen en willen.

Voorbeelden van modal operators

  • ‘Als je vooruit wil in het leven, moet je afzien.’
  • ‘Je kan niet het een en het ander willen.’
  • ‘Tegen zo mensen moet je direct zijn.’
  • ‘In dit bedrijf kan je geen carrière maken.’

Soorten modal operators

In het metamodel onderscheiden we twee soorten modale hulpwerkwoorden:

  • noodzaak (necessity)
    Onder de categorie noodzaak vallen onder andere moeten, niet mogen en nodig hebben. Ze geven weer dat een persoon iets moet doen of niet moet doen. Vaak zit er een wens in: Als het gebeurt dan voel ik me lekker. Soms ligt er een goede reden of wetmatigheid aan ten grondslag, zoals: ‘Je moet dagelijks eten en drinken’. Maar ook dingen die niet altijd opgaan, zoals: ‘Je moet naar mij luisteren’.
  • mogelijkheid (possibility)
    Onder de modale hulpwerkwoorden van mogelijkheid vallen onder andere (niet) kunnen, (niet) lukken, (niet) mogelijk zijn, (niet) in de gelegenheid zijn, (niet) horen en de kans (niet) krijgen.

Uitdaging van een modal operator

Met de uitdagingen is het de bedoeling dat degene die vaak ‘ik moet, ik kan niet, ik mag niet…’ zegt, gaat nadenken over zijn of haar beweringen. Bij beiden kan je het modale werkwoord herhalen: ‘moeten?’ ; ‘kan je dat niet?’

Noodzaak: Wat gaat er mis als…? ; Wat als je het toch doet?
Bvb. Je moet altijd klaarstaan voor je kinderen. Uitdaging: Wat gaat er mis wanneer je vanavond een keertje niet klaarstaat?

Mogelijkheid: Wat weerhoudt je? of Wat belet je?
Bvb. Ik kan niet veranderen van werk. Ik mag nooit mijn zin doen. Uitdaging: Wat houdt je tegen?