Wat moet een coach kunnen?
De competenties van een coach vallen uiteen in 3 delen: de Coach, de Relatie en het Gesprek. Ze volgen elkaar op: eerst is er een Coach. Deze creëert samen met zijn klant een Relatie. Binnen die relatie komen er Gesprekken.
1. De coach
Nog voor er sprake is van een coachrelatie of -gesprek, is er de coach zelf. Het is van essentieel belang dat er voldoende aandacht gaat naar zijn competenties, zelfkennis en houdingen naar coaching en klanten toe.
De coach zorgt in eerste instantie voor zijn kennis en ervaring: hij genoot voldoende opleiding, oefent regelmatig, evalueert zijn gespreken, blijft zich verder ontwikkelen en volgt de ontwikkeling van het coachberoep.
Ten tweede is hij zich bewust van zichzelf. Hij heeft een eigen proces achter de rug en kent zijn eigen voorkeuren en gewoontes. Hij kan bewust omgaan met zijn reacties op de klant en diens verhaal. Hij is zich bewust van zijn uitstraling en impact op de klant. De coach is zelf regelmatig klant bij een begeleider. Hij heeft een voorbeeldfunctie in de zin dat hij al iets kan voorleggen van zijn eigen persoonlijke of professionele ontwikkeling, en vooral dat hij een groeihouding heeft.
De coach heeft vertrouwen in de vermogens van de klant. Hij geeft vertrouwen, doet de klant werken, laat hem expert zijn in zijn situatie en zorgt ervoor dat hij autonoom blijft. Hij dient de klant, zijn vraag en zijn systeem. Hij is bezig met wat de klant nodig heeft, niet met zijn eigen intenties voor de klant. Hij is gericht op de ontwikkeling van de vermogens van de klant, rekening houdend met de impact van en op de omgeving.
2. De relatie
De coach geeft samen met de klant vorm aan de coachrelatie. Deze bestaat uit verschillende componenten:
2.1. Ethiek en deontologie
Aan de basis van een vruchtbare coachrelatie liggen de ethische en deontologische regels. Welke zijn de lijnen waarbinnen je als coach kan en mag werken? Waar blijf je af, waar moet je alert op zijn…? Wat zijn elementen die ertoe leiden dat de coachrelatie beëindigd dient te worden? Zo kent de coach het verschil tussen coaching en andere vormen van begeleiding en hij verwijst door wat niet voor hem is. Hij is eerlijk over zijn eigen capaciteiten, evenals de aard en mogelijkheden van coaching. Hij heeft beroepsgeheim en werkt vertrouwelijk. Hij gebruikt taal en gedraagt zich op een manier die respectvol en gepast is. Hij is vrij van belang en gaat geen andere zakelijke of persoonlijke verbintenissen aan met klanten.
2.2. Het contract
Het coachcontract legt de specifieke modaliteiten en afspraken vast van de samenwerking met de klant. De coach werkt niet zonder contract.
Het formele contractbevat alle afspraken die de coachrelatie vormgeven. De betrokken partijen bekijken of er een match is tussen de werkwijze van de coach en de noden van de prospectieve klant, en bepalen hoe het traject precies zal verlopen op het vlak van wat coaching inhoudt, doelstellingen en het praktische.
Het impliciete contract zorgt voor de voortgaande bereidheid van de klant om te werken. Het houdt in dat de coach tijdens gesprekken en tussentijds regelmatig checkt: gaat het de juiste richting uit? Waar wil de klant écht aan werken? Hij vraagt toestemming om te coachen op gevoelige, nieuwe gebieden.
2.3. De wisselwerking Connectie – Resultaatgericht Werken
Eens de coachrelatie voldoende vastligt om te beginnen, ontstaat een dans tussen connectie en resultaatgericht werken. Deze wisselwerking is de drijvende kracht van een productieve coachrelatie. Kan de coach voldoende meelopen met de klant en empathisch zijn, en tegelijk voldoende uitdagen? De coach balanceert beide processen en stuurt tijdens het gesprek voortdurend bij.
2.3.1. Connectie
De coach is zich bewust van en beheert de verschillende vormen van connectie die spelen tijdens de coachrelatie.
Hij beheert de Connectie van de klant met zichzelf en zijn thema/vraag. De coach exploreert samen met de klant wat mogelijk en nodig is om helemaal aanwezig te zijn en om te kunnen werken rond het afgesproken thema.
Hij beheert ook de Connectie Coach – Klant. De coach is zich bewust van het veld dat ontstaat tussen hem en de klant. Hij werkt actief met de energie en sfeer om een werkbare coachrelatie tot stand te brengen en te houden. Hij sluit aan bij de taal, lichaamstaal, leerstijl en de referentiekaders van de klant. Hij heeft een niet-oordelende houding. De coach benoemt en exploreert samen met de klant mogelijke verstoringen, verstrikkingen en projecties in de connectie tussen hem en de klant.
2.3.2. Resultaatgericht werken
De coachrelatie kan niet bestaan zonder een specifieke en concrete richting. De coach zorgt ervoor dat dit scherpgesteld wordt en volgt de voortgang op.
Bij het begin van het traject en van elk gesprek exploreert de coach het gewenste resultaat. Hij zorgt ervoor dat het resultaat specifiek, helder en realistisch geformuleerd is – en dat het voldoende uitgezoomd is om rekening te houden met andere doelstellingen en de context/sytemen waarin het zich afspeelt. Hij exploreert samen met de klant maatstaven voor succes en wat daarvoor moet aangepakt worden.
Tussentijds blijft de coach steeds in de richting van het resultaat werken. Hij refereert er regelmatig naar terug en eventueel sturen coach en klant de richting en/of het gewenste resultaat bij. De coach kan laat afwijkingen en uitweidingen voldoende toe, maar brengt de klant ook steeds terug naar het resultaat en/of herinnert hem aan het afgesproken resultaat. De coach moedigt aan, stretcht en daagt uit. Dit steeds op een comfortabel leertempo. Hij engageert de klant om alternatieve ideeën en oplossingen te exploreren, opties te evalueren en beslissingen te nemen. Hij daagt aannames en perspectieven uit om nieuwe ideeën uit te lokken en nieuwe mogelijkheden voor actie te vinden. Hij helpt de klant het Nu te Doen tijdens het coachgesprek, met onmiddellijke steun.
Op het einde van elk gesprek nodigt de coach de de klant uit zijn antwoorden en bewegingen samen te nemen. Hij nodigt de klant om duidelijke (verdere) acties en een plan te formuleren die hem in de richting van zijn gewenste resultaat zullen bewegen. Hij bevraagt en vergroot het commitment en de accountability van de klant bij het uitvoeren van de afgesproken acties.
De volgende sessie volgt de coach op wat de klant wel en niet gedaan heeft, en bepaalt aan de hand daarvan het gewenste resultaat van de huidige sessie. Hij bevestigt de klant in wat hij heeft gedaan, niet gedaan, geleerd of geworden is sinds de vorige sessie.
Op het einde van het traject checkt hij in hoeverre het initieel beoogde resultaat bereikt is. Samen met de klant bepaalt hij mogelijke verdere sessie of het afsluiten van het traject.
3. Het gesprek
De coach zorgt voor dynamische en effectieve gesprekken. Dat doet hij door de flow en dynamiek te beheren, en te zorgen voor antwoorden en beweging.
3.1. Flow en dynamiek beheren
Los van wat er besproken wordt in de sessie, heeft het gesprek ook een vorm. De ruimte, het tijdstip, de stoelpositie, de uitstraling van de coach, het ritme… spelen een grote rol.
De coach is zich bewust van de impact van de setting. Hij beheert bewust de ruimte waarin gewerkt wordt. Hij springt effectief om met de beschikbare tijd. Bij het begin van het gesprek is de coach attent op hoe de klant binnenkomt en past hij de setting en zijn houding aan om een werkbare coachrelatie tot stand te brengen.
De coach maakt van het gesprek een dynamisch proces. Hij wisselt vlot af tussen exploreren (volgen) en uitdagen (leiden). Hij balanceert tussen luisteren, zwijgen, onderbreken en zelf aan het woord zijn. Hij geeft voldoende ruimte aan de klant om over zichzelf te reflecteren. Hij laat de klant werken. Hij beheert het tempo van zijn vragen en het gesprek zodat er een frisse, beweeglijke energie in het gesprek blijft. Hij doseert zorgvuldig zijn houding, vragen en andere interventies zodat dat het gesprek spannend en relevant is. Hij weet om te gaan met emoties en de klant terug naar een werkbare staat te brengen, of respectvol af te ronden. Hij is zich bewust van wat er tussen hem en de klant speelt, en gebruikt dit voor meer impact. Hij speelt met zijn eigen uitstraling, lichaamstaal, taalgebruik en energie om een effect te sorteren op de klant. Hij let vooral op de reactie van de klant, en stuurt bij. Dit altijd ten dienste van de klant en diens systeem.
3.2. Zorgen voor Antwoorden en Beweging
De coach navigeert vlot en afgestemd op de klant doorheen de verschillende instrumenten die tot antwoorden en/of beweging kunnen leiden. Hij neemt bepaalde houdingen aan die daartoe bijdragen. Daarnaast ontvangt hij en zendt hij uit.
3.2.1. Houdingen
De coach is aanwezig en flexibel tijdens het coachproces. Hij danst in het moment. Hij is opmerkzaam en responsief, nieuwsgierig en bewust van zijn eigen stukken. Hij past de keuze van de techniek aan aan de klant en diens situatie. Hij staat open voor afwijkingen, en bouwt verder op de zienswijzen en modellen van de klant. Hij zet zichzelf in als instrument. Hij gebruikt zijn observaties, lichamelijke reacties, intuïtie, ervaring en mogelijkheden om de klant tot antwoorden en/of beweging te brengen.
Hij heeft een open houding. Hij werkt naar het gewenste resultaat toe maar is niet verbonden aan het resultaat. Hij focust zich vooral op het proces van de klant en van het gesprek. Hij stelt vragen en stelt opdrachten voor maar is niet gebonden aan een bepaald antwoord of uitkomst. Hij ziet meerdere mogelijkheden om te werken met de klant en kiest op het moment wat meest effectief is. Hij kan een eigen inbreng doen zonder sturend te worden. Hij is comfortabel in het niet-weten en samen ontdekken met de klant. Hij kan iets laten ontstaan in het moment zelf, en improviseren met wat zich aandient.
De coach werkt met en in het Model van de Wereld van de klant. Hij hoort en verwerkt de specifieke taal, lichaamstaal, metaforen en kaders van de klant in zijn vragen en feedback. Hij vermijdt zoveel mogelijk de vervorming van wat de klant zegt, en het toevoegen van zijn eigen woorden en mening. Hij laat zoveel mogelijk uit de klant zelf komen en moedigt de klant aan zich volledig te uiten. Wanneer de coach een eigen inbreng doet, nodigt hij de klant uit het niet eens te zijn en zijn eigen versie te maken.
3.2.2. Ontvangen
De coach luistert actief. Hij luistert op verschillende niveaus en beheerst verschillende soorten luisteren. Hij luistert naar de hele persoon, en richting het gewenste resultaat. Hij luistert naar wat de klant zegt en niet zegt.
De coach observeert de klant in detail en globaal. Hij overspant daarbij de sessie en het traject. Hij observeert afzonderlijk en tegelijk de taal, stem (toon, timbre, tempo…) en lichaam van de klant. Hij observeert ook patronen die terugkomen in het doen, denken, voelen, relateren… van de klant. Hij merkt veranderingen in energie bij de klant op.
De coach geeft de klant ruimte en tijd om te reflecteren, zijn gedachten te vormen en tot conclusies te komen. Hij laat voldoende tijd tussen zijn vraag en de volgende vraag om de klant te laten uitspreken of om te verwerken.
3.2.3. Uitzenden
De coach integreert en bouwt verder op de input van de klant. Hij gaat ook voorbij wat gezegd wordt. Hij helpt de klant voor zichzelf ontdekken welke nieuwe gedachten, overtuigingen, percepties, emoties, gemoedstoestanden etc. zijn vermogen versterken om actie te ondernemen en te bereiken wat belangrijk is voor hem. Hij vraagt de klant om het onderscheid te maken tussen bijkomende en essentiële zaken.
De klant stelt krachtige, pertinente vragen die tonen dat hij luistert en het perspectief van de klant begrijpt. Hij stelt vragen die ontdekking, inzicht, commitment of actie uitlokken, die de aannames van de klant uitdagen. Hij stelt vragen die de klant dichter bij het gewenste resultaat brengen, niet om achterom te kijken of zich te rechtvaardigen. Dat doet hij op een aangepast ritme, met ruimte voor de klant. Hij stelt één vraag tegelijk.
De coach spiegelt verbaal en non-verbaal.
De coach kan wel eens een suggestie doen of feedback geven. Hij kan observaties, indrukken, intuïtie, feedback, indirecte en paradoxale input meegeven. Hij vraagt eerst toestemming aan de klant. Hij zorgt ervoor dat de klant altijd zelf eigenaar blijft van zijn eigen antwoorden en beweging. Hij formuleert wat hij meegeeft zo open mogelijk en geeft ruimte aan de klant om wat hij aanreikt af te wijzen, te vervormen of aan te nemen. Hij observeert nauwgezet de reactie van de klant, bevraagt wat er gebeurt en stuurt bij.
De coach werkt ervarend. Hij gebruikt zowel denken, voelen als doen om de klant tot antwoord of beweging te brengen. De coach is zich bewust van mentale, emotionele en fysieke toestand van de klant en werkt naar een vermogende staat waarin de klant helder kan denken, diep kan voelen en krachtig kan handelen.
De coach brengt de klant letterlijk en figuurlijk in beweging. Hij haalt het lichaam van de klant uit de stoel en laat de klant bewegen. Hij gebruikt fysieke werkvormen waarbij de vraag, de situatie of het patroon van de klant veruitwendigt worden. Hij gebruikt materialen en geeft samen met de klant vorm aan een unieke ervaring die herkenbaar is voor de klant in relatie tot de huidige en gewenste situatie.